982
23 DECEMBER 1925.
bespreking zijn genoopt, kan geen ander gevolg hebben dan
afbreuk van het gezag van den Directeur en verdere ver
spreiding van eene ongemotiveerde verdachtmaking van de
betrokken commissie, waarvan de gevolgen achteraf nooit
geheel zijn goed te maken.
Wat blijft er over van het gezag van Burgemeester en
Wethouders, als zij op deze wijze voortgaan om steeds be
roeringen te wekken en het water troebel te maken?
De heer HAALMAN kan zich volkomen aansluiten bij
het betoog van den heer Z ij 1 m a n s. Met betrekking tot
de tirade in het schrijven van den Directeur, welke hem
persoonlijk betreft, n. 1. dat hij (Haaiman) nu in 10
dagen tijds voor de tweede maal op de fabriek is komen
loopen om bij ondergeschikten inlichtingen te weten te komen,
zegt Spr., dat de Directeur blijkbaar niet op de hoogte is
van art. 10 der verordening, regelende de samenstelling en
den werkkring der commissie van bijstand in het beheer van
het gas-, het water- en het electriciteitsbedrijf, waarbij o. a. wordt
bepaald, dat de leden der commissie zoowel afzonderlijk als
te zamen voor de vervulling hunner taak steeds toegang hebben
tot de inrichtingen der bedrijven met al wat daartoe behoort.
Wanneer Spr. dus in 10 dagen tijds tweemaal op de fabriek
is komen loopen, dan heeft hij niet anders gedaan dan een
staaltje van zijn plicht. Wat toch is de taak van een commissie
van bijstand? Immers medebeheeren. Dit nu is absoluut on
mogelijk als men zich geen inlichtingen omtrent het bedrijf
kan verschaffen. Er zijn slechts twee gevallen mogelijk: le.
de commissie is noodig; dan moet zij echter haar taak ook
naar behooren kunnen vervullen; 2e. zij is niet noodig; dan
moeten Burgemeester en Wethouders een voorstel doen tot
opheffing. Dit laatste is niet gebeurd. Spr. concludeert daaruit,
dat de commissie nog wel noodig is. Wat nu de beschul
diging aangaat, dat hij bij ondergeschikten inlichtingen te
weten heeft willen komen, zegt Spr., dat het de plicht van
Burgemeester en Wethouders was geweest die zaak te onder-