23 APRIL 1926. 127 daar ook de muziekuitvoering of vertooning, welke ter opluistering van bedoelde voordrachten strekt, van belasting is vrijgesteld. De heer VAN WERKHOOVEN vraagt, naar aanleiding van het feit, dat onlangs een aanvraag van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling om vrijstelling van belasting voor een filmvertooning geweigerd is, bij wie(n) de be voegdheid tot het inwilligen of afwijzen van dergelijke ver zoeken berust. De VOORZITTER zegt, dat voordrachten en lezingen met een uitsluitend wetenschappelijk karakter zijn vrijgesteld. Een filmvertooning is evenwel een dubieus punthet gaat daarbij om den uitleg van het desbetreffend artikel. Men kan zich echter van het oordeel van den Gemeente-Ont vanger beroepen op Burgemeester en Wethouders. De heer APPELBOOM geeft, ter voorkoming van moeilijkheden, in overweging, de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde wijziging van art. 1 sub. c. aan te vullen met de woorden: „een en ander naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders". Een dergelijke clausule komt ook in de Haagsche verordening voor. De VOORZITTER betwijfelt, of zulks practisch zou zijn; hij acht een dergelijke clausule overbodig, want de uitvoe ring der verordening is toch aan Burgemeester en Wet houders overgelaten. Gaat men haar nu alleen onder c. opnemen, dan wordt de zaak kwestieus ten opzichte van a. en b. De heer APPELBOOM vindt het dan het beste om be doelde clausule ook onder a. en b in te voegen. Spr. is het niet met den Voorzitter eens, dat het hetzelfde blijft, of zij al of niet wordt opgenomen, want gebeurt dit niet, dan kan eventueel ten onrechte geheven belasting in rechten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 127