128 23 APRIL 1926. worden teruggevorderd; wordt zij wel opgenomen, dan kan dit niet meer. De VOORZITTER is bij nadere beschouwing van oor deel, dat men de door den heer Appelboom bedoelde clausule wel kan opnemen, omdat de situatie onder c, voor zoover de uitzondering betreft, eenigszins anders is dan onder a. en b. De heer COHEN zou art. 3 van de Dordtsche verorde ning willen overnemen. De VOORZITTER zegt, dat men zoo maar niet een artikel uit een andere verordening kan overnemen. Spr. vraagt den heer Cohen, wat hij daarmede eigenlijk voor heeft. De heer COHEN zou ook de muziekuitvoeringen en ver tooningen, welke ter opluistering strekken van voordrachten en lezingen, die een godsdienstig, wetenschappelijk, sociaal of politiek karakter dragen, willen vrijstellen van belasting. De VOORZITTER vindt, dat dit nu te ver gaat. Spr. geeft in overweging, zich thans te beperken tot het voor stel van Burgemeester en Wethouders, met inachtneming van de door den heer Appelboom aangegeven wijzi ging, waardoor de beoordeeling van de uitzonderingen ten aanzien van tentoonstellingen, voordrachten en lezingen wordt opgedragen aan Burgemeester en Wethouders. Art. 1 c. zal dan zijn te lezen als volgt c. „wedstrijden, tentoonstellingen, voordrachten en lezingen, „uitgezonderd wat tentoonstellingen aangaat dezulke, welke, „naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders, niet „gewinshalve worden gehouden en waarbij de te heffen „entreegelden niet tevens toegang geven tot eenige aan „belasting onderworpen vermakelijkheid en wat voordrachten „en lezingen aangaat dezulke, welke, naar het oordeel van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 128