134
23 APRIL 1926.
Bij de behandeling der begrooting voor 1926 is deze
kwestie opnieuw ter sprake gekomen en is door Burgemeester
en Wethouders te kennen gegeven, dat zij geenszins afwij
zend stonden tegenover het instellen eener raadscommissie
Bij deze gelegenheid is niet diep op de zaak ingegaan,
echter heb ik wel te kennen gegeven, dat het initiatief,
d.w.z. de eerste stappen, van Burgemeester en Wethouders
zouden moeten uitgaan, zooals trouwens de motie ook
duidelijk zegt.
Ik blijf bij deze meening, omdat dit is het werk van het
dagelijksch bestuurdit kan uit den aard der zaak het best
op de hoogte zijn van alle omstandigheden, waarmee moet
worden rekening gehouden.
Ook kan om deze reden door Burgemeester en Wethou
ders een advies spoediger worden ingediend dan een
raadscommissie vermag en ik zal dan ook tot het instellen
van zulk eene commissie niet meewerken, omdat ik dit,
zooals gezegd, niet den juisten weg acht.
De zaak is reeds lang urgent en daarom zou ik het zeer
op prijs stellen, indien Burgemeester en Wethouders ze//
en spoedig met voorstellen kwamen.
Voor het vraagstuk van de pensionneering der wethouders,
dat met de salaris- en loonregeling van het personeel in
geen enkel verband staat, zou wellicht eene raadscommissie
kunnen worden benoemd, wanneer bij de betrokken wet
houders bezwaar mocht bestaan om zichzelf hierover uit te
spreken.
De heer SCHRAUWEN kan zich volkomen met de op
vatting van den heer Zijlmans vereenigen om ten deze het
initiatief aan Burgemeester en Wethouders over te laten.
Ook de heer COHEN is het daarmede eens. Spr. stelt
voor, nu de heer Z ij 1 m a n s heeft verklaard geen prijs te