23 APRIL 1926. 135 stellen op het instellen van een commissie ad hoe, dit voor stel van de agenda af te voeren. De heer APPELBOOM meent uit de toelichting van den Voorzitter te mogen opmaken, dat het College van Burge meester en Wethouders thans het oogenblik gekomen acht om de salarissen en loonen van het gemeentepersoneel te herzien. De heer Z ij 1 m a n s wil geen commissie, als door Burgemeester en Wethouders bedoeld. Spr. vindt dat zeer gevaarlijk, want hij vreest, dat, als er geen commissie ingesteld wordt, er groote kans bestaat, dat er van herziening niets komt. Spr. vraagt, wanneer er geen commissie wordt inge steld, of Burgemeester en Wethouders dan met voorstellen tot herziening zullen komen, zoo niet, dan zou de heer Z ij 1 m a n s zijn eigen werk op grove wijze saboteeren. De heer CERUTTI meent, dat Burgemeester en Wet houders met dit voorstel zijn gekomen naar aanleiding van de motie, welke op initiatief van den heer Z ij 1 m a n s door den Raad is aangenomen. Nu Burgemeester en Wet houders echter zien, dat de heer Z ij 1 m a n s geen prijs stelt op het instellen van een commissie, geeft Spr. hun in overweging, het voorstel daartoe in te trekken. De heer MEIJVIS merkt op, dat een loonregeling voor de werkvrouwen, die in dienst van de gemeente werkzaam zijn, en voor het personeel van de vischmarkt ook een punt van bespreking in die commissie zouden kunnen uit maken. Spr. is echter van meening, dat het initiatief in deze van de Commissie voor het georganiseerd overleg moet uitgaan. De VOORZITTER zegt, dat de Commissie voor het georganiseerd overleg daarmede niet direct te maken heeft. Vervolgens verklaart Spr. den indruk te hebben gekregen, dat degenen, die het nu zoo roerend met den heer Zijl mans eens zijn om geen commissie ad hoc in te stellen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 135