23 APRIL 1926. 137 Burgemeester en Wethouders uit, die voorlichting voor den Raad wenschen van een commissie uit dat college. De heer APPELBOOM zegt, dat het College blijkbaar niet met voorstellen tot herziening zal komen, als de Raad niet tot het instellen van een commissie overgaat. Maar, waarom heeft men dan zoo lang gewacht met uitvoering van de bewuste motie Het feit, dat Burgemeester en Wethouders niet eerder met dit voorstel gekomen zijn, heeft hem er toe gebracht te veronderstellen, dat zij toen den tijd voor salarisherziening nog niet gekomen achtten, doch nu wel. Spr. vreest echter, dat de commissie monni kenwerk zal doen, als bij de meerderheid van den Raad toch de meening vaststaat, dat herziening niet noodig is. Om zulks te voorkomen noodigt hij de leden, die deze meening zijn toegedaan uit, eerst een beslissing daaromtrent uit te lokken. De VOORZITTER wil de houding van het College in deze zaak nog nader toelichten. De denkbeelden van Burgemeester en Wethouders, nu twee jaar geleden bij de behandeling van de begrooting naar voren gebracht, zijn door den Raad niet aanvaard. Men stond toen echter anders tegenover die zaak dan nu; er is thans meer stabiliteit gekomen, o. a. is de gulden in middels veilig gesteld, zoodat men wel kan zeggen, dat thans het moment gekomen is om een algeheele herziening der salarissen en loonen ter hand te nemen. Ook hebben zich in den loop der jaren tal van kwesties opgehoopt, welke onder de oogen gezien moeten worden, zooals de kinderbijslagregeling, de salarieering van jeugdige krachten, de onderlinge verhouding der salarissen enz. Ook als het niet in de bedoeling ligt een algeheele verlaging van salarissen en loonen voor te bereiden, is toch door de in het leven te roepen commissie veel en nuttig werk te verrichten. De heer Appelboom vreest, dat de commissie monniken werk zal doen er is echter veel meer reden dit te vreezen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 137