164 23 APRIL 1926. „bleek, dat de voorstellen op de meeste punten nagenoeg „overeenkomenover de noodzakelijkheid van het ver- „grooten van de capaciteit van de filters, den reinwater- „kelder en de machinecapaciteit, alsook over de noodzake lijkheid van het bouwen van een veel grootere ontijzerings „inrichting waren zij het volkomen eens. „Toen in de Commissie afwijkende meeningen bleven „verkondigd en de rapporten, uiteenzettingen en besprekingen „niet tot een algemeen gedeeld oordeel hadden geleid, gaf „de Directeur ons in overweging de bestudeering van de „noodzakelijke werken op te dragen aan het meest compe- „tente lichaam, te weten het Rijksbureau voor Drinkwater voorziening te 's-Gravenhage, welks adviezen men als een „eindoordeel zou kunnen beschouwen. „Het bovenstaand overzicht, dat in het kort den loop van „zaken weergeeft, moge duidelijk maken wat de reden is, „dat niettegenstaande klachten van de verbruikers over „bruin en soms onbruikbaar water, nog geen voorstellen „door ons College aan Uwen Raad werden voorgelegd. „Waar wij na de herhaalde uiteenzettingen van den „Directeur de overtuiging hadden, dat langer uitstel niet „verantwoord zou zijn, heeft ons College zich overeenkom- „stig het voorstel van onzen Directeur na machtiging van „Uwen Raad tot het Rijksbureau voor Drinkwatervoorzie- „ning te 's-Gravenhage gewend, met welks Directeur wij „26 Juni eene bespreking hadden en aan wien wij 30 Juni „1925 opdroegen een onderzoek in te stellen naar den toe stand en de capaciteit van de waterleiding en aan te „wijzen, welke vernieuwings- en uitbreidingswerken in de „naaste en verdere toekomst naar zijne meening noodig zijn. „Het gevraagde rapport sinds eenigen tijd in het bezit „van de leden van Uwen Raad werd ons door den „Directeur van het Rijksbureau einde December van het ,jaar 1925 toegezonden. Daarin zijn de gevraagde onder- werpen zeer uitvoerig behandeld, terwijl er 15 bijlagen aan .toegevoegd waren. Een exemplaar daarvan werd terstond

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 164