23 APRIL 1926. 165 „aan ieder der Commissieleden toegezonden, alsook aan de „Directie der Lichtbedrijven en Waterleiding. „d.d. 15 Februari 1926 ontving ons College een vragen lijst van een der Commissieleden, die, evenals enkele vra- „gen van financieële strekking van den Wethouder van „Financiën, ter beantwoording door ons werden toegezon- „den aan het Rijksbureau. „d.d. 22 Februari 1926 verzochten wij den Directeur der „Lichtbedrijven en Waterleiding advies uit te brengen over „de voorstellen van het Rijksbureau, waarop wij 1 Maart „1926 uitvoerig rapport ontvingen, waaruit ons bleek, dat „de Directeur zich behoudens enkele onderdeelen van „technischen aard volkomen met de voorstellen van het „Rijksbureau kon vereenigen. „Nadere bestudeering van de rapporten van het Rijks- „bureau en van onzen Directeur deden ons zien, dat de „gedachten bij beiden parallel gingen en omtrent de nood zakelijkheid van de vernieuwingen en vergrootingen geen „verschil bestond. Ook de voorgestelde capaciteiten komen „nagenoeg overeen. „Alleen, in de wijze van uitvoering was eenig verschil, „doordat het Rijksbureau een ander standpunt inneemt dan „destijds onze Directeur-deed. Laatstgenoemde wenschteuit „een zuinigheidsoogpunt de oude filters en de oude rein- „waterkelder na grondige herstelling als zoodanig te be houden; het Rijksbureau is echter van meening, dat „waar een waterleidinginrichting zulk een groote verande- „ring moet ondergaan als hier het beter is de verou- „derde filterinrichting te doen vervallen en te vervangen „door een geheel nieuwe filterinstallatie. „De Directeur van het Rijksbureau lichtte zijne voor stellen uitvoerig toe in eene vergadering van ons College „op 25 Maart 1926, waar ook aanwezig waren de Com-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 165