174
23 APRIL 1926.
langer toereikend is. Men werkt op het oogenblik met een
installatie, die soms tot het uiterste belast wordt, hetgeen
volstrekt niet zonder gevaar is. De directie heeft tijdig ge
noeg geadviseerd. Over den vertraagden gang van zaken
is vroeger door ons hier reeds een en ander gezegd.
De heer ZIJLMANS houdt de volgende rede:
Mijnheer de Voorzitter.
De toelichting van het voorstel tot vernieuwing en uit
breiding der waterleiding, die door Burgemeester en Wet
houders aan den Raad wordt gegeven, is, wat de geschiedenis
der voorbereiding betreft, op zijn zachtst uitgedrukt, erg
eenzijdig. Ik lees daar b.v. in Uw overzicht „Kennisneming
„der rapporten werd gevolgd door verscheidene zich op
volgende vragenlijsten uit de commissie voor de bedrijven.
„In de maanden September 1924 tot Februari 1925 werd
„de eene na de andere beantwoord en moesten verschil
lende punten, waarover de deskundigen het geheel eens
„waren, telkens opnieuw worden behandeld".
En verder valt in verband hiermede te lezen, dat Uw
schets van den loop van zaken het duidelijk zou maken wat
de reden is, dat niettegenstaande klachten van de verbrui
kers over bruin en soms onbruikbaar water, nog geen
voorstellen van Uw College aan den Raad konden worden
voorgelegd.
In dit verband ligt hierin een klacht tegen de commissie
en aangezien ik mij als een harer leden bijzonder voor de
voorstellen heb geïnteresseerd en aangezien uit de overge
legde stukken van de bemoeiïngen der commissie absoluut
niets blijkt, wensch ik den gang van zaken hier in het
kort meer objectief; weer te geven.
Het eerste, wat de commissie bereikte, was een voorstel
van den directeur der waterleiding van 15 Februari 1924
tot het bouwen eener nieuwe ontijzeringsinrichting en nieuwe
filters met reinwaterkelder ad rond f 50.000.— Daarna is