23 APRIL 1926.
175
o.m. door den directeur het leggen eener tweede persleiding
vanaf het pompstation naar de stad, welke ongeveer
100.000.— zou kosten, aanhangig gemaakt. Het doet mij
genoegen, dat deze voorstellen, als zijnde al te sober, en
gespeend van elke behoorlijke toelichting, niet aldus in den
Raad zijn gebracht. Daarop is d.d. 24 Juni 1924 gevolgd
een advies van den heer R o e 1 a n t s, directeur van de
N.V. Waterleiding Mij. N. W. Brabant, aan wiens oordeel
de door onzen directeur aanhangig gemaakte werken werden
onderworpen. Uit het goed gemotiveerd advies van den
heer Roelants blijkt o.a., dat deze een tweede perslei
ding, die de gemeente f 100.000.zou hebben gekost, niet
noodig acht, evenmin als thans het Rijksbureau in zijn
uitvoerig rapport.
Ook wijst de heer Roelants voor het eerst op de
wenschelijkheid om de agressiviteit van het water, het teveel
aan vrij koolzuur en de oorzaak van bruin water, weg te
nemen door een proef met een ontzuringsinrichting, evenals
thans het Rijksbureau voorstelt.
Ten derde vestigde de heer Roelants aan de hand
van uitvoerige becijferingen de aandacht op de onvoldoende
pompcapaciteit.
De VOORZITTER: Onze eigen directie was reeds zoo
actief geweest op een en ander de aandacht te vestigen.
De heer ZIJLMANS: Nu waren wij een heele stap in
de goede richtingwij waren ontkomen aan de gevaarlijke
tendenz om een werk broksgewijze tot stand te brengen
zonder eenig overzicht te hebben van de totale kosten en
zonder te weten, of alles een goed sluitend geheel zou vor
men. Het advies-R o e 1 a n t s van 24 Juni 1924 is gevolgd
door een bestrijding van den directeur der waterleiding d.d.
28 Juli 1924, waarbij deze o.a. een tweede dure persleiding
wèl noodig vond en een ontzuringsinrichting niet noodig en
niet gewenscht.