23 APRIL 1926. 177 ook zij, de beide bedragen zijn elk voor zich zoo belangrijk, dat ik het in verband hiermede een zeer groote leemte noem, dat twee vragen, die dunkt mij van zelf rijzen en waarop ik reeds vroeger in de commissievergaderingen de aandacht heb gevestigd, slechts oppervlakkig, respectievelijk niet zijn beantwoord. Deze vragen, die m. i. van zeer groot belang zijn, komen hierop neer le. Verdient het geen overweging om een geheel nieuw, modern pompstation dichter bij de stad te stichten, zich dus vrij te maken van het terrein van den Staat in de Setersche heide 2e. Verdient het geen overweging om het water, dat wij in de naaste toekomst te kort kunnen komen, te be trekken van de Waterl, Mij. N. W. Brabant? De eerste vraag, een geheel nieuw pompstation dichter bij de stad, is n.l. op pag. 19 en 20 van het rapport van het Rijksbureau als volgt zeer oppervlakkig behandeld „In verband met de geo-hydrologische gesteldheid in de „omgeving moet het mogelijk worden geacht om een ge- „heel nieuw diep-water pompstation te bouwen dichter bij „Breda, waardoor de pompkosten zullen worden vermin- „derd. Daartegenover staat, dat de kosten van een dergelijk „pompstation belangrijk hooger zullen zijn dan de kosten „van de op het terrein van het bestaande pompstation te „maken werken. Bovendien moet de benoodigde grond „worden aangekocht, waartegenover staat het vervallen van „het thans aan het Rijk verschuldigde bedrag per jaar voor „het gebruik van de tot het tegenwoordige pompstation „behoorende terreinen. „Een diep-grondwaterwinplaats behoeft overigens geringer „terrein-oppervlakte, daar het diepe water afdoende tegen „verontreiniging beveiligd is. „Een globale berekening heeft aangetoond, dat de bouw „van een nieuw pompstation minder economisch is dan „verbetering en uitbreiding van de bestaande werken". Tot zoover het rapport.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 177