180 23 APRIL 1926 verschillende vragenlijsten, doch het College kan beter weten. Niet de Commissie, maar één lid dier Commissie heeft die vragen gesteld, hetwelk uit het navolgende zal blijken. Reeds 15 Februari 1924 zond de Directeur der Licht- bedrijven en Waterleiding een rapport aan Burgemeester en Wethouders, waarin werd medegedeeld le. dat de capaciteit van de ontijzeringsinrichting te klein was en deze in een dusdanigen staat verkeerde, dat een geheel nieuwe inrichting zeer noodig was 2e. dat de reinwaterkelder lek was en gemeenschap had zoowel met de naast liggende filters als met den ondergrond, waardoor grondwater in den reinwaterkelder kan komen en ook veel water verloren gaat, dat in den grond zakt. Voorts werd medegedeeld, dat door de Directie een nader onderzoek was ingesteld omtrent den aard van de scheuren in den kelder en de filters en dat zij evenals de Directeur van Gemeente-Werken, die geraadpleegd was, van meening waren, dat herstel niet deugdelijk kan geschieden (ook niet met snel verhardende middelen) zonder de kelder en de filters eenigen tijd geheel buiten gebruik te stellen. Daar vergroo ting van de reinwaterberging en van de filters toch óók noodig was, werd door den Directeur voorgesteld drie filters en een reinwaterkelder bij te bouwen. Na de inbedrijf- stelling hiervan zouden dan de oude reinwaterkelder en filters tijdelijk buiten gebruik gesteld kunnen worden om ze grondig te repareeren. Daarna zouden de oude en nieuwe inrichtingen te zamen in bedrijf kunnen zijn, waardoor de capaciteit wederom voor tal van jaren waarschijnlijk 20 jaar voldoende zou zijn. Op latere uitbreiding was ook nog gerekend, zoodat de capaciteit groot genoeg kon worden voor een periode van 30 jaar. De kosten van de door de Directie voorgestelde werken nieuwe ontijzeringsinrichting, nieuwe filters, nieuwe rein waterkelder, de noodige buisleidingen daarvoor en het herstel van den ouden reinwaterkelder en filters waren geraamd op f 65,000, De voorstellen der Directie werden naar de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 180