181
23 APRIL 1926.
Commissie voor de bedrijven gezonden en na korten tijd
berichtte deze, dat zij zich daarmede vereenigen kon. Kort
daarna verzocht echter een der leden de voorstellen van de
Directie toch nog door een specialen waterleiding-autoriteit
te doen controleeren. Om dit lid ter wille te zijn heeft het
College zich toen gewend tot den heer J J. Roelants Jr.,
Directeur der N V. Noord-West-Brabantsche Waterleiding-
Maatschappij, één onzer bekwaamste waterleidingtechnici
deze werd bereid bevonden in enkele weken advies uit te
brengen over de noodzakelijkheid van de door de Directie
voorgestelde werken.
Het rapport van den heer Roelants (12 folio-pagina's
met bijlagen) werd 24 Juni 1924 aan Burgemeester en Wet
houders gezonden. Daarin werd de noodzakelijkheid betoogd
van het bouwen van een nieuwe veel grootere ontijzerings-
inrichting, nieuwe, veel grootere filters en herstel en ver
bouwing van den reinwaterkelder en bestaande filters tot
een grooten reinwaterkelder
Deze adviseur was het dus volkomen eens met den
Directeur der Bedrijven, dat de bestaande inrichtingen
geheel onvoldoende waren. Van de or.tijzeringsinrichting
schreef hij, dat deze „in een slechten staat" verkeerde.
Bovendien stelde de adviseur nog voor, een marmer-
ontzuringsinrichting te bouwen, iets wat de Directeur der
Bedrijven niet had voorgesteld, omdat dit iets nieuws in de
watertechniek is, waarmede nog zeer weinig eivarirg is
opgedaan (alleen-te Frankfurt a/M. heeft men een dergelijke
inrichting) en hij bovendien van meening was, wat niet
geheel uitgesloten was, dat het agressieve koolzuur met
behulp van een goed geconstrueerde ontijzeringsinrichting
voldoende verwijderd zou kunnen worden. De werken door
den heer Roelants voorgesteld waren begroot op
f 105,000,
Op het rapport van den heer Roelants werd door
den Directeur 28 Juli 1924 uitvoerig geantwoord en werd
aan het College nog een overzicht gegeven, waaruit bleek,