23 APRIL 1926.
183
verkeerden, luidt toch vraag I van vragenlijst no. 3
„De onvoldoende grootte dezer inrichting is noch door
den Directeur noch door den heer Roelants aangetoond".
Ook wenschte dit lid, dat er meerdere pogingen gedaan
zouden worden om de scheuren in den reinwaterkelder te
dichten, door b. v. meerdere nachten den kelder droog te
pompen en er eenige metselaars in te zenden om te trachten
de scheuren te herstellen. Deze vragenlijst werd 30 De
cember 1924 beantwoord.
Daarna werd door den Directeur op 7 Januari 1925
nogmaals een uitgebreid rapport over de vragen van dit
commissielid ingezonden.
Blijkbaar ook hierdoor nog niet bevredigd, ontving het
College op 19 Januari 1925 vragenlijst no. 4 van hetzelfde
lid, waarin om. nogmaals betoogd werd: „Dat hij zich niet
wenschte neer te leggen bij de persoonlijke meeningen van
den adviseur en den Directeur."
Ook van de noodzakelijkheid van grootere filters is hij
niet overtuigd en de meening wordt uitgesproken „dat het
wel ver gezocht is om van besmettingsgevaar te spreken",
indien eenige personen bij herhaling in den kelder worden
gelaten om scheuren te repareeren.
Inmiddels was op voorstel van hetzelfde lid de geheele
Commissie in den leeg gepompten kelder afgedaald om de
scheuren zelf in oogenschouw te nemen.
Ook wat de ontijzeringsinrichting betreft, bleef dit lid zich
verzetten tegen de meening van de deskundigen immers in
zijn vragenlijst no. 4 wordt gezegd„een steekhoudend
argument om een nieuwe ontijzeringsinrichting te bouwen
zou er inderdaad zijn, indien volgens Uwe bewering de be
staande inrichting in zóó'n slechten staat verkeerde, dat er
ten spoedigste een nieuwe voor in de plaats moet komen.
Na een ter plaatse ingesteld onderzoek evenwel kan ik deze
opvatting volstrekt niet onderschrijven, integendeel moet
ik er mijne verbazing over uitspreken".
Op 10 Februari 1925 deed de Directie der Bedrijven de