ii APRIL 1926. 185 waardoor het vormen van een juist oordeel door den Raad niet in de hand wordt gewerkt. Bovendien wil het mij voorkomen, dat het College zich wel wat al te gemakkelijk van zijn verantwoordelijkheid omtrent het sleepend houden dezer zaak wil afmaken door in deze de schuld op de Commissie der Bedrijven te werpen, zooals aan het hoofd van bladzijde 2 der nota van Burge meester en Wethouders wordt gedaan. Wat toch is het geval Zooals uit het voorafgaande reeds is gebleken, zijn door een lid (wat zijn recht was,! vele vragen en opwerpingen gedaan, wier beantwoording veel tijd vorderde en waardoor meermalen reeds afgedane onderwerpen opnieuw aan de orde werden gesteld. Maar, Mijnheer de Voorzitter, is dit de schuld der Commissie? Volgens mij niet, doch wel van haren voorzitter, die door zijn zeer slappe leiding, ik zou haast willen zeggendoor zijn blijkbare vrees voor dit lid der Commissie de oorzaak van het lange oponthoud is geworden. Ook het College gaat in deze niet geheel vrij uit, want dit was met den gang van zaken in de Commissie volkomen op de hoogte, zoodat een ingrijpen zijnerzijds hier geboden was geweest. Men bleef evenwel steeds onbegrijpelijk lank moedig om één lid ter wille te zijn. Maar door dit terwille- zijn staan we nu voor het feit, dat bij aanneming van het aanhangig voorstel, waarmee ik geheel accoord ga, de eerste jaren jaarlijks f 7500.meer rente plus nog aflossing uitgegeven zal moeten worden dan wanneer het oorspron kelijk ontwerp van de Directie tot uitvoering was gekomen. De heer HORNIX geeft in overweging de verdere be handeling van dit voorstel aan te houden. De VOORZITTER herhaalt, dat Burgemeester en Wet houders zich bij langer uitstel niet langer verantwoord achten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 185