23 APRIL 1926.
187
De VOORZITTER ztgt, dat men ervan overtuigd kan
zijn, dat een dergelijke serieuze zaak ook serieus onderzocht
is. Zij is ook in een vergadering van Burgemeester en
Wethouders met de Gascommissie en den Directeur van
het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening besproken. Men
is toen tot de overtuiging gekomen, dat aansluiting in welken
vorm ook bij de N.W. Brabantsche Waterleiding Mij. niet
wenschelijk was.
De heer ZIJLMANS zegt, ook in die vergadering aan
wezig te zijn geweest. Er zijn daar evenwel zeer losse cijfers
gegeven.
De heer SCHRAUWEN toont met cijfers aan, dat aan
sluiting bij de N. W. Brabantsche Waterleiding Mij. niet
voordeeliger zou zijn.
De heer KORTEWEG gelooft, dat men te ver gaat. Het
gaat thans niet over de financieele zijde van de zaak, maar
over de kwestie, of uitbreiding der waterleidingswerken
noodig is.
De VOORZITTER zal thans in stemming brengen het
voorstel van den heer Hornix, om alvorens een beslissing
in deze te nemen nader in onderhandeling te treden met de
N.W. Brabantsche Waterleiding Mij.
Het voorstel van den heer Hornix wordt
daarop in stemming gebracht en verworpen met
13 tegen 5 stemmen.
Tegen: de heeren Pelster, Korteweg, Schrau-
wen, Moll, Bogmans, Van Groenendael,
Me ij vis, Elich, Kroon e, Schlaghecke, Van
Werkhooven, Cohen en Speyart van Woerden.
Voor: de heeren Hornix, Kooperberg, Zijlmans,
Cerutti en Appelboom.