23 APRIL 1926. 195 Niemand der leden hiertegen eenige bedenking hebbende, wordt besloten adressant de gevraagde ontheffing te verleenen onder de volgende voor waarden a. dat geen verandering worde gebracht in de grenzen van het perceel b. dat op de overblijvende ruimte niets worde gebouwd of opgericht c. dat het dak der te bouwen werkplaats worde afgeschuind volgens de lijn a-b op de teekening aangegeven d. dat de werkplaats niet van bestemming ver verandere en nimmer geheel of gedeeltelijk als woning worde ingericht of gebruikt e. dat de nieuwe aan- of uitbouw niet hooger dan 4 Meter boven den beganen grond worde opgetrokken met welke bepaling bij de bouw- aanvrage moet worden rekening gehouden f. dat, ter voldoening aan art. 5 der Woningwet, de vereischte teekeningen, ingericht volgens art. 105 der Bouwverordening, aan Burgemeester en Wethouders ter goedkeuring worden aan geboden g. dat, wanneer binnen drie maanden na de dag- teekening van dit besluit van de verleende ontheffing geen gebruik is gemaakt, deze geacht wordt niet te zijn verleend en onder bepaling, dat bij niet-vervulling van een dezer voorwaarden de verleende uitzonde ring vervalt. 44. Adres van F. Otten, daarbij ontheffing verzoekende van art. 15 der Bouwverordening, ten behoeve van de ver grooting zijner garage door overdekking van een gedeelte der open plaats op het perceel aan de Havermarkt No. 23.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 195