212 17 MEI 1926 „Wet 1920, hebben wij de eer U het volgende mede te „deelen. „De vergoeding aan bijzondere scholen voor vakonder wijzers is met ingang van 1 Januari 1923 geregeld in het „9e lid van art. 101 der L.O. Wet 1920. Dit lid werd aan „dat artikel toegevoegd bij de wijzigingswet van 16 Februari 1923 (Staatsblad 38). „Voordien was deze vergoeding niet afzonderlijk geregeld „en was strijd ontstaan over de vraag of onder de kosten „bedoeld in art. 55 onder e. tot en met h. en o. moesten „worden opgenomen de kosten van vakonderwijzers. „Na verschillende tegenstrijdige beslissingen herinnerd „moge hier worden aan het besluit van Gedeputeerde Staten „dezer provincie op een beroepschrift van bijzondere school- „besturen dezer gemeente werd bij K.B. van 16 Mei 1923 „nr. 40 beslist, dat de belooningen der vakonderwijzers niet „vallen onder de uitgaven bedoeld in art. 55 onder o. (op genomen in Laban en Ligtvoet le deel le vervolg blz. 268.) „Op grond van dit besluit is met de kosten van vakon derwijzers geen rekening gehouden bij de berekening der „jaarlijksche kosten per leerling, zooals die aan de bijzondere „schoolbesturen worden vergoed, terwijl deze kosten evenmin „mogen worden opgenomen in de driejaarlijksche afrekening „door die schoolbesturen in te zenden. „Reeds voordat genoemd K.B. genomen werd, had de „Minister een meer speciale regeling der onderwerpelijke „vergoeding toegezegd, die dan ook bij bovenaangehaalde „wetswijziging tot stand is gekomen Zooals reeds gezegd, „trad deze wijziging 1 Januari 1923 in werking, zoodat de „bijzondere schoolbesturen pas te beginnen met dat jaar op „deze vergoeding aanspraak kunnen maken. „De hierbijgevoegde aanvragen zullen derhalve, voor zoo- „ver zij ook het jaar 1922 betreffen, moeten worden afgewezen. „Bij de berekening der vergoeding voor vakonderwijzers „moet het volgende worden in acht genomen „le. aan een of meer openbare scholen moeten in de jaren,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 212