216 17 MEI 1926. „de openbare lagere scholen alhier, hebben wij de eer ti „het volgende mede te deelen „De wet van 5 Mei 1923 (Stbl. Nr. 190), waarnaar „adressanten verwijzen, kent o.a. aan de gemeenteraden de „bevoegdheid toe, om aan onderwijzeressen in de nuttige „handwerken voor meisjes voor het gegeven onderwijs „buiten den gewonen schooltijd gedurende de jaren 1920, „1921 en het eerste kwartaal van 1922 eene toelage ten laste „der gemeente te verleenen tot ten hoogste f 78,per „wekelijksch lesuur en tot een maximum van 2 uur per week „en per klasse. „De oorzaak van de totstandkoming dezer wet is de „volgende: Onder de werking der wet van 1878 was de „regeling van de bezoldiging van het onderwijzend personeel „aan de gemeentebesturen overgelaten. In sommige gemeenten „werden aan de onderwijzers, boven hunne jaarwedde, toe- „lagen verstrekt voor het bezit van bijakten, in andere „gemeenten waaronder ook Breda werden alleen zoo danige toelagen gegeven voor het geven van onderwijs „in bijzondere vakken. De laatste salarisregeling (van 1918) „bepaalde o. a. dat voor het geven van onderwijs buiten „de gewone schooluren in het vak k (handwerken) zou „worden toegekend eene toelage van f 150,per jaar. „Het Rijksbezoldigingsbesluit van 1920 bracht hierin „verandering. „Sedert 1 Januari 1920 wordt de bezoldiging van het „onderwijzend personeel door het Rijk geregeld. Daarbij is „o.a. bepaald, dat alleen voor het bezit van bijakten ver-' „hoogingen worden toegekend. Boven en behalve die jaar- „wedden en toelagen mochten aan de onderwijzers geene „bijzondere uitkeeringen dus ook niet voor het geven „van onderwijs buiten de gewone schooluren worden „gedaan. Daardoor verviel dus het recht van de onderwij zeressen op de toelage, welke zij vroeger genoten voor het „handwerkonderwijs buiten de gewone schooluren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 216