17 MEI 1926. 217 „Inmiddels komt de nieuwe onderwijswet tot stand, welke „o.a. bepaalt, dat het handwerkonderwijs binnen de gewone „schooluren moet vallen, aan welke bepaling hier ter stede „is voldaan bij de vaststelling van het nieuwe leerplan, „hetwelk 1 September 1922 in werking is getreden. „Het spreekt van zelf, dat tengevolge van die nieuwe „salarisregeling en hangende de totstandkoming van het „nieuwe leerplan verschillende onderwijzeressen, niet alleen „hier maar ook elders, zich misdeeld achten, omdat zij wel „verplicht waren onderwijs te geven buiten de gewone „schooluren, maar daarvoor geen betaling konden erlangen. „Verschillende gemeentebesturen wilden wel vergoeding „geven, maar de wet belette het hun. „Vandaar dat, mede op aandrang van verschillende „Kamerleden, de uitzonderingswet van 1923 tot stand kwam. „Deze wet kent wel aan de gemeentebesturen de be- „voegdheid toe, voor het geven van onderwijs buiten de „gewone schooluren gedurende een zeker tijdperk eene „vergoeding toe te kennen, maar de verplichting daartoe „bestaat niet. „Maakt de gemeenteraad van die bevoegdheid gebruik „voor de openbare onderwijzers, dan is hij ook gehouden „aan de bijzondere onderwijzers, die in hetzelfde geval ver- „keeren, eene gelijke vergoeding toe te kennen. „Voor zoover ons bekend, is dit te dezer stede niet het „geval. „Nu is er inderdaad wel iets voor te zeggen, dat de „onderwijzeressen voor het onderwijs, dat zij buiten den „gewonen schooltijd hebben moeten geven, eenige betaling „erlangen, doch het is de vraag welken maatstaf daarbij „moet worden aangelegd. „Naar onze meening wordt de billijkheid het meest be tracht, indien men daarbij van het volgend standpunt „uitgaat. „Vroeger kregen de onderwijzeressen voor het bezit der „akte niets, doch voor het geven van onderwijs f 150,.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 217