17 MEI 1926. 223 ander terrein dan de heer Korteweg op het oog heeft, n.l. het driehoekig terrein achter de Teteringenstraat gelegen; daartegen gaan mijn bezwaren. De VOORZITTER zegt, dat het door den heer Spey- a r t bedoelde terrein in verhouding tot de andere op te hoogen gronden zeer klein is het zou toch vanzelf in orde gemaakt moeten worden, als men in die buurt gaat bouwen. Juist, dat driehoekig terrein is het treffendste voorbeeld het is een vieze, vuile poel midden tusschen de huizen in. Het is dan ook hoogst noodzakelijk, dat er aan dien on- hygiënischen toestand een einde komt. De heer VAN WERKHOOVEN vraagt, of de heer P e 1 s t e r alleen om bezuinigingsredenen tegen dit voor stel is. De heer PELSTER acht zich niet verantwoord voor deze aanzienlijke uitgaaf, omdat hetgeen daarmee bereikt zal worden betrekkelijk gering is. De andere sloot verspreidt minstens zooveel stank als de te dempen sloot. Ook de muggenplaag zal door de voorgenomen ophooging niet veel minder worden. Als men daar nu direct ging bouwen, dan zou het nog iets anders zijn, maar dat zal nog jaren duren, aangezien zulks samenhangt met andere kwesties. De heer VAN WERKHOOVEN zegt, dat de heer P e 1 s t e r hem niet heeft overtuigd. Waar wij in de vorige vergadering zoo n hoog bedrag hebben gevoteerd voor verfraaiing van het stadsbeeld (asphalteering van Stations plein en Willemstraat), daar mogen wij thans wel ditcrediet toestaan ter verbetering van den gezondheidstoestand. Spr. zal dan ook voor het voorstel van Burgemeester en Wet houders stemmen. De heer MEIJVIS moet opkomen tegen de bewering van den heer P e 1 s t e r, dat de andere sloot minstens

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 223