17 MEÏ 1926,
233
De VOORZITTER antwoordt, dat het verband tusschen
die nota en dit voorstel z.i. maar betrekkelijk is. Spr. vindt
het 't beste, dat de heer Korteweg zijn nota eerst toe
licht.
De heer KORTEWEG zegt, dat er indertijd door Burge
meester en Wethouders aan eenige raadsleden, o.a. den heer
E 1 i c h, is beloofd, tegelijkertijd met de vaststelling van den
vermenigvuldigingsfactor de kwestie van de vermindering
van den electriciteitsprijs in overweging te zullen nemen.
Spr. heeft den Raad een staatje overgelegd, waaruit blijkt,
hoeveel er in beide gevallen minder zou worden ontvangen,
n.l. bij vaststelling van den vermenigvuldigingsfactor op 0.85
en bij verlaging van den electriciteitsprijs van 35 op 30 ct.
per K .W .U. Hij heeft dit gedaan om de vergadering in de
gelegenheid te stellen zich uit te spreken, wat zij wil
belastingverlaging of vermindering van den electriciteitsprijs.
De heer VAN WERKHOOVEN vraagt, of het niet
mogelijk zou zijn de behandeling van deze kwestie uit te
stellen tot de volgende vergadering de Raad heeft niet
voldoende gelegenheid gehad zich hierop voor te bereiden.
De heer PELSTER verklaart, dat de nota van den heer
Korteweg ook voor hem een surprise is geweest. Het
komt Spr. voor, dat deze nota eerder pleit voor verlaging
van den vermenigvuldigingsfactor dan voor vermindering van
den electriciteitsprijs, want tegenover de 1400 aangeslage-
nen, die meer belang zouden hebben bij verlaging van den
electriciteitsprijs, staan er 3400, die er geen voordeel van
zouden hebben. Spr. zou over de becijferingen van den heer
Korteweg nog meerdere opmerkingen kunnen maken, maar
het komt hem beter voor, die thans achterwege te laten.
Alleen wil hij er nog even de aandacht op vestigen, dat uit
het bewuste staatje blijkt, dat 1/3 van het aantal verbruikers,
dat van electriciteitsprijs-verlaging zou profiteeren, buiten
Breda woont.