236 17 MEI 1926. merking te nemen, dat men thans over het doode punt heen is. Er is te dien opzichte verbetering ingetreden, zoodat men zooals de ervaring heeft geleerd dan wel kan aanne men, dat ook in volgende jaren het belastbaar inkomen zal toenemen. Spr. toont met cijfers aan, dat men zelfs aan de hand van de weinig gunstige berekening van Burgemeester en Wethouders al zou kunnen overgaan tot vaststelling van den factor op 0,8, ook voor het dienstjaar 1927/1928. Spr. geeft derhalve in overweging, de vermenigvuldigingsfactor voor het belastingjaar 1926/1927 te bepalen op 0,8 en het nadeelig slot van den dienst 1925 te verdeelen over drie dienstjaren. De heer SPEYART VAN WOERDEN zegt, dat men bij vaststelling van den vermenigvuldigingsfactor toch alleen rekening placht te houden met het bedrag, dat onder volg nummer 549a. op de begrooting voor het loopend dienst jaar is geraamd. Burgemeester en Wethouders zijn nu echter verder gegaan en hebben ook met het volgend dienstjaar rekening gehouden. Nu is het alleszins juist, om, als er ge gevens bekend zijn, ook rekening te houden met het 1/3 gedeelte, dat ten bate van het dienstjaar 1927 komt, maar Spr. zou toch willen opmerken, dat volgno. 549b gerust f 30.000 hooger mag worden geschat. Voorts is het niet noodig het bedrag aan kwade posten op f 60.000 te ramen; Burgemeester en Wethouders hebben de zaak dan ook te zeer van den zwarten kant bezien. Spr. toont met cijfers aan, dat voor het belastingjaar 1926/1927 zelfs een factor van 0,7 voldoende zou zijn. Spr. zal dit echter niet voor stellen, maar hij meent, dat men voor dat jaar zeer veilig den factor 0,8 kan aanvaarden. De heer PELSTER zegt, dat de redeneering van den heer Appelboom, dat alleen tengevolge van het tekort op den dienst 1925 voor het jaar 1927 1 ton meer uit de inkomstenbelasting zal moeten komen, niet juist isdrie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 236