238
17 MEI 1926.
het resultaat is geweest, dat in het uiterste geval tot 0.75
zou kunnen worden gegaan. Spr. gelooft niet, dat men overal
bij de vaststelling van den vermenigvuldigingsfactor alleen
rekening houdt met het loopend dienstjaar.
De heer SPEYART VAN WOERDEN zegt, dat de
heer P e 1 s t e r hem blijkbaar verkeerd heeft begrepen. Spr.
heeft in dat verband alleen over Breda gesproken. Hij heeft
het echter zelfs zeer juist genoemd, dat men hierbij ook met
andere dienstjaren rekening heeft gehouden.
De heer KORTEWEG vindt het beter, den factor op
0.9 te handhaven en den electriciteitsprijs te verlagen. Spr.
wijst op den inkoopsprijs van den stroom en stelt daartegen
over den verkoopsprijs, daarmee aantoonende, dat het elec-
trisch licht in Breda veel te duur is. Spr. erkent, dat de
opmerking van den heer P e 1 s t e r juist is, dat van de
4800 aangeslagenen er slechts 1400 meer belang hebben
bij verlaging van den electriciteitsprijs dan bij factor-verlaging.
Vervolgens licht hij toe, hoe hij aan de verschillende cijfers,
in zijn nota vermeld, gekomen is.
De VOORZITTER vraagt den heer Korteweg, of
het zijn bedoeling is, dat alleen de Bredasche stroomverbruikers
van de prijsverlaging zullen profiteeren.
De heer KORTEWEG Alleen zij, die 35 cent per
K.W.U. betalen.
De VOORZITTER. Dus degenen, die 38 ct. per K.W.U.
betalen, zouden dat blijven doen.
De heer KORTEWEG bevestigt zulks. Spr. licht zijn
voorstel nog nader toe en zegt, dat men het aantal electri-
citeitsverbruikers in de buitengemeenten, dat van de prijs
verlaging zal profiteeren, niet te hoog moet schatten.