240
17 MEI 1926
deelig slot 1925 over verschillende dienstjaren. Door den
factor vast te stellen op 0.8 vervalt men niet in de fout
door den heer H a a 1 m a n in 1923 gemaakt,n.l. dereserve te
verbruiken in een tijdperk, dat het belastbaar inkomen af
neemt. Thans valt evenwel een toename van het belastbaar
inkomen te constateeren, weshalve men den factor gerust op
0.8 kan stellen en daarop houden. Spr. handhaaft dan ook
zijn voorstel.
De heer HORNIX kan zich, in tegenstelling met den heer
Cohen, niet vereenigen met het betoog van den heer
P e 1 s t e r. Spr. is van oordeel, dat men alleen in geval van
uiterste noodzaak de belastingschroef mag aandraaien. Die
uiterste noodzaak nu is niet aanwezig, want Burgemeester
en Wethouders erkennen zelf, dat voor het belastingjaar
1926/1927 de factor gerust op 0,8 kan worden gesteld. Spr.
zou dan ook niet weten, waarom men daartoe niet zou over
gaan, want mocht het volgend jaar de uitkomst tegenvallen,
dan kan men altijd nog maatregelen nemen om b.v. de
pensioenlasten te verminderen.
De VOORZITTER En geen vergoeding voor boven
tallige leerkrachten toekennen, waarop men geen recht heeft
De heer HORNIX Dat was billijk
De heer CERUTTI merkt op, dat een voorstel, om een
pensioenaftrek op de salarissen en loonen van het gemeente-
personeel toe te passen, reeds tot twee maal toe verworpen
is.
De heer SPEYART VAN WOERDEN zegt, dat de
verlaging van den factor tot 0,8 geen schrikbeelden behoeft
op te roepen. Spr. acht de verdediging van den heer Hor-
n i x dan ook zeer ongelukkig. Men moet zich tot de zaak
zelve beperken en haar beschouwen zooals ze is. Spr. is er
van overtuigd, dat de zooeven genoemde factorverlaging