25 JUNI 1926.
zijds is toegezegd, dat het maken eener stamlijn zoo spoedig
mogelijk zal worden bevorderd.
De heer ZIJLMANS acht zich door deze overeenkomst
niet verantwoord, omdat hij niet weet, wat er in de toekomst
gebeuren kan.
De heer SPEYART VAN WOERDEN kan niet accoord
gaan met deze wijze van handelen. Het betreft hier den
verkoop van grond, waaraan tevens het maken eener spoor
wegaansluiting verbonden wordt. Spr. kan zich niet vereenigen
met de voorgestelde redactie, die onze geheele positie in
gevaar brengt. Hij zou daarom met den verkoop willen
wachten, totdat het contract met de Spoorwegen is aangegaan.
Daarmede behouden we onze sterke positie ook ten aanzien
van het vroeger verkochte aan de Tuinbouwvereeniging.
De VOORZITTER zegt, dat de gemeente dan voorloopig
de bevoegdheid mist om over de 2 H. A., welke vroeger
verkocht zijn, vrijelijk te kunnen beschikken. Spr. kan niet
begrijpen, welk bezwaar er bestaat om de overeenkomst
met de Tuinbouwvereeniging aan te gaan. Eenige vrees, dat
het contract met de Spoorwegen niet tot stand komt, behoeft
niet te bestaan.
De heer SPEYART VAN WOERDEN meent, dat,
wanneer de besprekingen met de Spoorwegen reeds zoover
gevorderd zijn, er ook geen bezwaar kan bestaan, de zaak
aan te houden, totdat het contract met de Spoorwegen is tot
stand gekomen.
De VOORZITTER merkt op, dat men van de zijde van
de Tuinbouwvereeniging wenscht te weten, waar men aan
toe is.
De heer SPEYART VAN WOERDEN vraagt, wat de
bedoeling is met het leggen van 2 spoorlijnen.