298
28 JUNI 1926.
gaderplaats sinds October 1924, zijn verlost, maak ik de
woorden van den dichter tot de mijne.
Dezen wensch van geluk wil ik echter in de eerste plaats
beschouwd zien als een hartelijk welkom op het oogenblik
dat gij, leden van den Raad, omlijst door zoovele belang
stellenden, met mij in het bijzonder waardeerend de aan
wezigheid van den Commissaris der Koningin en van leden
van het College van Gedeputeerde Staten, deze zetels inneemt.
Wel is om redenen van practischen aard de bouw aan
de overzijde bereids betrokken en genieten de ontvangers-
bureau's, het burgerlijk armbestuur, het gemeente-archief
reeds de voordeelen van de moderne, comfortabele, brand
vrije inrichting wel hebben wij niet gewacht om zoo spoedig
zulks mogelijk was in het middendeel den bewaarder en
bewaker van ons Stadhuis zijn nieuwe huizing te doen be
wonen doch van ingebruikneming van den nieuwen bouw
kan eerst recht sprake zijn, nu de Raadzaal, het hart van
het hart onzer stad, gaat leven, en nu daarin Uw hart gaat
kloppen om „borgerheil" en „Steênut" zoo hoog mogelijk
op te voeren.
Toen de goedgunstige, edelmoedige beschikking van
Vrouwe Oukoop-Genis ons noopte Uwen Raad een voorstel
te doen omtrent Stadhuisbouw en voorziening in zoo noodig
geworden ruimte, kon niet worden bejammerd, dat de gelden
moesten worden besteed aan de vernieuwing of restauratie
van het bestaande Stadhuis. Gelukkig waren wij er in de
laatste jaren in geslaagd tijdig de hand te leggen op achter
liggende terreinen, waardoor de uitbreiding van het Stad
huis mogelijk zou worden gemaakt. Een raadzaal elders
bouwen of inrichten ware geweest het verlaten van een
historische plek van een stad, rijk aan historie. In den tijd
vóór 1400, toen de eerste omwalling van Breda werd vol
tooid, liepen reeds lang op de Groote Markt de draden
van bedrijvigheid en gemeenschapsleven samen, en als gij
het hoofd richt naar een der tafereelen in glasschildering te
mijner linkerzijde, dan ziet gij daar een weergave van den