304
28 JUNI 1926.
U aan met een woord uit het verleden. Het korte woord
dat door mij als oudste lid in jaren, namens den Raad zal
worden gesproken wensch ik aan te vangen met een jeugd
herinnering, dus ook met een woord uit lang vervlogen dagen.
Toen ik den 15den October 1869 straks 57 jaar geleden
op 16-jarigen leeftijd voor het eerst de trappen van het
bordes van het „Huis dezer Vroedschap" opwipte om ter
secretarie mijn ambtelijke loopbaan bij de Gemeente Breda
aan te vangen, heb ik niet kunnen droomen, dat ongeveer
een halve eeuw nadien mij de eer te beurt zou vallen,
geroepen te worden deel uit te maken van het bestuur dezer
stad en dat ik vandaag ter gelegenheid van de plechtige
ingebruikneming van het verbouwde gedeelte van het Stad
huis als 's Raads nestor, namens den Raad, het woord
zou mogen voeren.
En wanneer ik mij de vrijheid heb veroorloofd, Mijnheer
de Voorzitter, deze in Uw oog wellicht onbeduidende
voor mij echter zeer interessante jeugdherinnering even
naar voren te hebben gebracht, dan vertrouw ik, dat de Raad
mij zulks zal ten goede houden.
De Raad stemt volkomen in met de hartelijke woorden
van erkentelijkheid en waardeering door U gesproken jegens
Mevrouw Oukoop, de schenkster van het bekende legaat,
en jegens degenen, die door hunne kostbare geschenken zoo
tot verfraaiing van den zetel van het Stadsbestuur hebben
willen bijdragen.
Mijnheer de Voorzitter, den dank dien Gij gemeend hebt
den Raad te moeten brengen voor het toegestane crediet en
voor het in het College van Burgemeester en Wethouders
gesteld vertrouwen om de toegestane gelden op de meest
oordeelkundige wijze te besteden, meenen wij volkomen te
mogen terugwijzen op U, voor de groote toewijding en de
inspannende zorg, die Gij aan de totstandkoming en in
richting van dit gebouw besteed hebt.
Deze dag, Mijnheer de Voorzitter, is in werkelijkheid voor
den Raad een feestdag, omdat thans verwezenlijkt is de zoo