30 JULI 1926. 323 „Hiertegenover kan worden gesteld, dat van Dirven „gedurende zijn geheelen diensttijd in lossen dienst is geweest, „Als los werkman is hem overeenkomstig het bepaalde van „art. 10 al. 3 en 4 van het Werkliedenreglement een dienst- „boekje uitgereikt. Het ontvangen van een dergelijk boekje „is dan ook geen bewijs voor een vast dienstverband. „Ook het medegedeelde omtrent requestrant's ontslag is „geheel onjuist. Art. 38, 6e lid van het Werkliedenreglement „is niet van toepassing op losse maar alleen op vaste „werklieden. Van Dirven is reglementair ontslagen over- „eenkomstig art. 39, 2e lid. „Het medegedeelde omtrent de toepassing der Pensioen- „wet en Invaliditeitswet vereischt eenige toelichting. Met „ingang van 1 Juli 1922 vielen de losse werklieden, die langer „dan drie maanden in lossen dienst waren geweest, vanaf „dien datum onder de werking der Pensioenwet. Het plakken „van rentezegels werd daardoor gestaakt. Van Dirven „behoorde ook tot deze categorie, maar wat voor anderen „een gunstige bepaling was, zou voor hem dupeerend „werken, doordat hij, met het oog op zijn hoogen leeftijd, „na 1 Juli 1922 nimmer 7 dienstjaren (het minimum noodig „om pensioen te krijgen) kon behalen. Losse dienstjaren „vóór 1 Juli 1922 toch konden niet medetellen, omdat inkoop „daarvan niet mogelijk was. Het resultaat was dus, dat „v. Dirven nimmer recht op pensioen zou kunnen krijgen, „terwijl door het niet plakken van rentezegels ook zijn „invaliditeitsrente in gevaar kwam. „Later is dit laatste toch in orde gekomen door welwil lende medewerking van den Raad van Arbeid. Alleen „ging zijn ouderdomsrente 21 weken later in dan anders. „Hieruit volgt, dat de bewering dat v. Dirven geen „ouderdomsrente toegewezen kreeg en dat hij zonder eenig „pensioen is, geheel in strijd is met de waarheid. „V an Dirven geniet thans een Indisch pensioen van „ongeveer f 6,per week en met zijn vrouw samen een „ouderdomsrente van f 5,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 323