324
30 JÜLI 1926.
„Dat deze door een samenloop van omstandigheden iets
„lhter is ingegaan, is, zooals hiervoor uiteen is gezet, niet
„door de gemeente veroorzaakt.
„Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer U
„voor te stellen, op het verzoek afwijzend te beschikken."
De heer COHEN zegt het volgende
Mijnheer de Voorzitter.
Ik kan mij niet vereenigen met het prae-advies en wel om
de volgende redenen. Men wist, dat Van Dirven, toen
hij in dienst genomen werd, 57 jaar was zulks blijkt uit
zijn boekje. Men beschouwde hem als volledig in dienst
der gemeente dit blijkt uit de gunsten, welke hij in dien
tijd genoten heeft, o.a vacantie-toeslag, extra-loon en al
hetgeen een andere vast-aangestelde ook genoot. Er was
een algemeen streven om de gemeentewerklieden in zake
pensioen enz zekerheid te verschaffen. Dit blijkt uit de
vaststelling v/h Werkliedenreglement, de Burgerlijke Pensioen
wetten enz. De gemeente. Mijnheer de Voorzitter, had dus
tot taak voor dezen man zoo goed mogelijk te zorgen. En nu
is de vraag Op welke wijze heeft zij die taak verricht
Ik wil in het midden laten de vraag, of inkoop van pensioen
had kunnen plaats hebben. Daarover kan verschil van
meening bestaan, indien men art. 15, letter b, en art. 44
leest.
Mijnheer de Voorzitter, indien het Gemeentebestuur van
meening was geweest, dat Van Dirven niet onder de
Pensioenwet kon vallen, dan had zij naar mijn meening met
grootere zorg de verplichtingen der Invaliditeitswet moeten
nakomen. En als men dat gedaan had, dan zou de man
21 weken eerder ouderdomsrente gehad hebben en wel op
het tijdstip, dat hij ontslagen was door de gemeente, n.l. op
8 Maart 1925. Zulks is een schadepost voor hem van
21 X f 3,- f 63,-.