30 JULI 1926. 339 „vergoedt de gemeente aan de besturen van bijzondere „scholen de kosten van instandhouding, met uitzondering „van de jaarwedden en de wedden der onderwijzers. Als „kosten van instandhouding komen in aanmerking, die be- „doeld in art. 55 dier wet onder letter c tot en met h. en o. „De wijze van berekening der vergoeding is aangegeven „in het tweede lid van bovenaangehaald artikel en bedraagt „per leerling, het gemiddeld bedrag per leerling van de „kosten der overeenkomstige openbare scholen. Bij de be rekening der vergoeding wordt tot grondslag genomen het „gemiddeld getal leerlingen naar den maatstaf van art. 28. „In dit geval, waar het betreft de vergoeding over 1924, „het gemiddeld aantal leerlingen in 1923. „Blijkens de hierbij gevoegde berekening der kosten per „leerling over 1924 bedroeg het gemiddeld aantal leerlingen „van de openbare gewone lagere scholen 1429Vo en de „totale kosten dier scholen f 14441.12, het gemiddeld aan- „tal leerlingen voor de openbare school voor uitgebreid „lager onderwijs 95l/i en de totale kosten dier school „f 2095.22, zoodat de kosten per leerling der openbare „G.L.O. Scholen zijn f 10.10 en der openbare U.L.O. School „f 22.^ en derhalve de vergoeding per leerling aan de „bijzondere scholen tot genoemde bedragen kan worden „vastgesteld. „Naast deze scholen worden nog instand gehouden bijzon dere M.U.L.O. Scholen. Naar aanleiding van het bepaalde „der L.O. Wet 1920, zooals dit is gewijzigd door de wet „van 30 Juni 1924 S. Nr. 319, zijn deze voor de berekening „der vergoeding beschouwd als een samenstel van een U L.O. „school, wat betreft de kopklassen, en een G.L.O. School, „wat betreft de lagere klassen. Krachtens art. 103, 3e lid „der L.O. Wet 1920 is aan de besturen der bijzondere „scholen reeds een voorschot uitgekeerd op de vergoeding „1924 van 70%- Deze voorschotten worden thans op de „vergoeding ingehouden. „Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer Uwen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 339