30 JULI 1926.
377
De heer APPELBOOM Neen, ik spreek alleen een
waarschuwend woord. Mijn bedoeling is alleen te vragen,
of Burgemeester en Wethouders rekening gehouden hebben
met de gevolgen van een eventueele weigering der doctoren.
Deze zijn diep gegriefd en terecht over de wijze,
waarop twee hunner ontslagen zijn als gemeente-geneesheer,
n.l. zonder eenige dankbetuiging voor bewezen diensten.
Men moest op die manier eens een werkman ontslaan, Wat
een herrie zou dat geven! Ten slotte geeft Spr. in over
weging, te trachten tot samenwerking te komen met de
geneesheeren en dient de volgende motie in
„De Raad der gemeente Breda, van oordeel, dat de
„benoeming van een geneesheer-directeur momenteel
„ontijdig en ongewenscht is te achten, noodigt Burge
meester en Wethouders uit, met ingang van 1 Sep
tember a.s., de heeren Beintema en Hofman
„weder tijdelijk te benoemen tot gemeente-geneesheer
„en daarna, na inwinning van het advies van den Kring
„Breda van de Maatschappij tot Bevordering der Ge
neeskunst, zoo spoedig mogelijk te komen met voor
stellen tot definitieve regeling van den gemeentelijken
„geneeskundigen dienst".
De heer COHEN zegt het volgende
Mijnheer de Voorzitter,
Ik wil beginnen met het College erkentelijkheid te be
tuigen, dat het de kwestie van den Geneeskundigen Dienst
heeft aangevat op de manier als uit de laatste nota blijkt.
Immers, het is toch de eenige manier om te zorgen, dat de
ingezetenen, die zulks noodig hebben, spoedig en goed
worden geholpen en daarvoor is noodig iemand, die zich
speciaal met den op- en uitbouw van dezen dienst belast.
Mijnheer de Voorzitter, als wij de nota nagaan, zooals
die vóór ons ligt, dan zien wij, dat de volgende voordeelen
aan de voorgestelde regeling verbonden zijn