30 JULI 1926.
383
de Raad destijds heeft afgewezen. Waarom komen Burge
meester en Wethouders nu juist met een voorstel om de
directeursbenoeming te bevorderen Omdat zij de zaak moe
zijn en een definitieve regeling zeer urgent is. Naar al wat
zij medegemaakt hebben en na de tijdroovende adviezen,
die in de voorlichtingscommissie zelve en daarbuiten werden
aangevochten, achten zij den bijstand van een onafhanke-
lijken raadsman noodig. Is dat nu zoo vreemd? Eenige
duizenden guldens meer of minder is niet van belang, maar
wèl, of wij een goeden geneeskundigen dienst krijgen. Spr.
toont vervolgens de groote wenschelijkheid van een genees
heer-directeur aan en refereert zich overigens aan het betoog
van den heer Moll omtrent de ondervonden moeilijkheden.
Naar aanleiding van de redevoering van den heer Appel
boom wil Spr. nog opmerken, dat diens betoog heeft
gestaan in het teeken van een dreigement. Het heeft Spr.
bevreemd, dat een lid van den Raad, dus een stadsbestuurder,
er op uit schijnt te zijn een conflict op te wekken en zoo
het er mocht zijn, te verscherpen. Waarom zou de Raad
halt moeten houden, als de plaatselijke medici geen genees
heer-directeur wenschen En in andere gemeenten dan
Daar functioneert de geneeskundige dienst met een genees
heer-directeur toch ook zeer goed. Hoe het echter ook zij,
Spr. is overtuigd van de hartelijke samenwerking tusschen
doctoren en gemeentebestuur, daarvoor kent Spr. de medici
te goed. Ten slotte vraagt Spr waar de heer Appelboom
het denkbeeld van een tweeden Directeur vandaan haalt.
De heer APPELBOOM kan verzekeren, dat de doktoren,
die hij gesproken heeft, van hetgeen er in geheime verga
dering is gezegd niets afwisten. Spr. weet echter niet, welke
geneesheeren de heer Moll gesproken heeft.
De VOORZITTER: De heer Moll heeft met zijn op-