20 AUGUSTUS 1926.
401
U
doch er braken moeilijke tijden aan. Een gevolg daarvan
was een wetje, waarbij iedere uitbreiding van inrichtingen
voor het Nijverheidsonderwijs werd stopgezet. Men kon
hier evenwel niet voortgaan met het geven van onderwijs
in dit vervallen gebouw en men heeft toen een verbouwing
ter hand genomen, welke trapsgewijze is uitgevoerd. Naar
mate men ging breken, is evenwel gebleken in welk een
slechten toestand het gebouw verkeerde en nu heeft de
Raad uitvoerig toegelicht vóór zich gekregen, wat er thans
nog dient te gebeuren. Het is daarmede beslist afgeloopen
het gebouw is dan voor een groot deel vernieuwd met een
niet onbelangrijke uitbreiding en de daarvoor benoodigde
installatie aangebracht. Spr. begrijpt, dat men indertijd liever
een volledige begrooting van kosten gezien had, maar dat
kan men eischen bij de oprichting van een nieuw gebouw;
in dit geval ging zulks niet.
Wat nu de kosten betrefthet kapitaal wordt door de
gemeente geleend. In de annuïteit wordt door het Rijk en
door de gemeente bijgedragen en wel respectievelijk 70 en
30 °/0. Spr. meent hiermede de zaak voldoende uiteengezet
te hebben. Hij geeft toe, dat het vervelend was, den Raad
meermalen meteen crediet-aanvraag te moeten lastigvallen,
maar in dit geval kon het niet anders.
De heer PELSTER zegt, dat hij, om voor dit voorstel
te kunnen stemmen, over twee bezwaren moet heenstappen,
Ten eerste over het reeds aangeduide bezwaar, dat men
telkens, nadat het was voorgesteld, alsof er verder niets
meer zou behoeven gedaan te worden, weer met verdere
uitbreidingen en verbeteringen is komen aandragen. De nu
verlangde, tot het laatst bewaarde werken, zijn evenwel in
zoodanige mate noodzakelijk, dat Spr. over dit bezwaar wel
moet heenstappen.
Het tweede bezwaar is dit, dat men de begrooting voor
1927 nu wel zóó heeft veranderd, dat het door Rijk en
Gemeente te dragen verschil tusschen ontvangsten en uit
gaven niet vermeerdert, doch hiertoe o. a. de ontvangsten