410 20 AUGUSTUS 1926. „Het is ons voornemen deze aangelegenheid nader onder „de oogen te zien als de situatie ter plaatse en in de om- „geving na grenswijziging in beschouwing kan worden „genomen". De heer MEIJVIS wenscht eenige opmerkingen te maken naar aanleiding van het antwoord van Burgemeester en Wethouders op zijn viagen. Spr. erkent, dat hij zich vergist heeft met betrekking tot den naam van de door hem bedoelde inrichting; zij heet volksbadplaats en is geen zweminrichting, Daaruit kan echter volstrekt niet worden opgemaakt, dat zij alleen bestemd is voor het baden van kinderen. Burge meester en Wethouders deelen voorts mede, dat er over de regeling geen klachten zijn ingekomen. Spr. is evenwel van meening, dat hetgeen op 3, 13, 14 en 17 Juli 1.1. heeft plaats gehad, erger is dan menige klachthet spreekt voor zichzelf. Hij is het met Burgemeester en Wethouders eens, dat het geen aanbeveling verdient baders van de buitengemeenten te werenhet is hem echter bekend, dat zulks toch is geschied. Op Zon- en feestdagen is de openstelling niet zoo gere geld als Burgemeester en Wethouders in hun antwoord mededeelen en dat is nu juist de grief van vele arbeiders. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat 's-morgens van 7—9 uur de toeloop zeer gering is; dit is zeer begrijpelijk, want dan zijn de arbeiders op hun werk. Zij kunnen op geen anderen tijd dan 's-avonds of op Zon- en feestdagen van de badgelegenheid gebruik maken. Het deskundig toezicht achten Burgemeester en Wethouders voldoende, daar het een badplaats is en kleinere kinderen bij hoogen waterstand niet worden toegelaten. Bij den laag- sten waterstand kan men daar echter nog verdrinken en bovendien is het toezicht opgedragen aan een zeer oud man. Spr. acht in verband met een en ander het deskundig toe zicht absoluut onvoldoende.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 410