436 15 SEPTEMBER 1926. mans vernomen, dat deze zich niet van hooger hand laat beïnfluenceeren. De straks te houden stemming zal evenwel toch uitwijzen, dat Spr. voor een hopelooze zaak strijdt. Spr. wil dan ook alleen maar even ingaan op het argument, door den Voorzitter aangevoerd, dat vele van de kinderen, wier ouders de ingezonden lijst hebben geteekend, te jong zijn om voor plaatsing op een eventueel op te richten openbare bewaarschool in aanmerking te komen. In verband daarmede wijst Spr op de Rotterdamsche regeling, waarbij kinderen van 2 jaar en 9 maanden ingeschreven kunnen worden voor het openbaar bewaarschool-onderwijs. De VOORZITTER: Twee jaar en 9 maanden is bijna drie jaar, doch op de lijst komen kinderen voor van 1 en 2 jaar De heer VAN WERKHOOVEN vindt het onzinnig zich daarop te beroepen, want al zou men hedenmiddag tot het oprichten van een of meer openbare bewaarscholen besluiten, dan zijn die scholen er immers nog niet direct. Spr. acht dat argument dan ook niet van eenig gewicht. Voor het overige heeft de Voorzitter aangedrongen op het bijeenbrengen van gelden door hen, die openbaar voorbe reidend lager onderwijs wenschen Spr. kan daarop ant woorden, dat hij en zijn geestverwanten de Nederlandsche wetten wenschen te zien gehandhaafd, welke voorschrijven dat het openbaar onderwijs een voortdurende zorg van de Overheid moet uitmakenopenbaar onderwijs is dus een eerste vereischte. Hier wordt de zaak evenwel met voorop gezet doel op den kop gezet. Spr. is er trotsch op, dat zijn partij indertijd de eerste is geweest, die zich voor de gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar onder wijs heeft verklaard. Tegenover het argument van den heer Korteweg, dat het oprichten van openbare bewaarscholen zoo veel geld zou kosten, stelt Spr. zijn meening, dat men voor het onder wijs nooit te veel kan uitgeven. Wil men echter persé geen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 436