456 15 SEPTEMBER 1926. De VOORZITTER Neen zeker niet. Alleen is gecon stateerd, dat bij eventueele opdrachten aan of aanstelling van een praktiseerend geneesheer uit den aard der zaak het eerst aan de beide geneesheeren zou worden gedacht, die vroeger een tijdelijke opdracht hebben gehad. Dit treft men ook aan in dezerzijdsch schrijven van 28 Augustus. De heer APPELBOOM doet voorlezing van den brief van 28 Augustus j 1. en constateert, dat daarin niet staat vermeld, dat genoegdoening zal worden gegeven De VOORZITTER Daarvoor was niet de minste reden. U wilt den Raad op de knieën hebben. De heer APPELBOOM Neen, ik wil het conflict bij leggen. Als men schuldbewust is, moet men genoegdoening aanbieden. Ik meen van een der geneesheeren vernomen te hebben, dat de Burgemeester in een onderhoud verklaard had, daarvoor wel te gevoelen. De VOORZITTER Wees voorzichtig met uw vage mededeelingen De heer APPELBOOM constateert alleen het feit, dat hier een andere lezing van het geval wordt gegeven dan hem ter oore is gekomen. Nu kan men wel zeggen het was maar een proefregeling, maar de financieele opzet ervan was toch door den Raad aangenomen en daarin was een bedrag van f 3000,uitgetrokken voor twee geneesheeren. Een feit is het, dat beide ontslagen gemeente-geneesheeren de stellige overtuiging hadden, dat zijzij het dan in een andere functie, bij den gereorganiseerden Geneeskundigen Dienst zouden worden herplaatst. Wie heeft hun die toe zegging gedaan Spr. meent, dat het de betrokken Wet houder geweest is. Hij zou dan ook gaarne een verklaring willen hebben, of deze Wethouder of zijn voorganger een dergelijke toezegging heeft gedaan. Is zulks niet het geval,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 456