15 SEPTEMBER 1926. 461 wat de Geneeskundige Kring zou beslissen. Toen is op 29 Augustus j.l. die ontstellende brief gekomen met eischen van het bestuur van den Geneeskundigen Kring, alhoewel de heer B e i n t e m a, die persoonlijk accoord was gegaan, lid was van het drietallig bestuur, waarin Dr Hofman door absentie die dagen ontbrak. Dit was dus het antwoord op de coulante wijze, waarop de zaak dezerzijds was be handeld. Daarop is opnieuw een schrijven tot den heer Beintema gericht. Het resultaat van deze correspondentie was, dat men Burgemeester en Wethouders wilde dwingen tegenover den Raad een voorstel te verdedigen, waarmede zij zelf het niet eens waren. Een dergelijke beleedigende veronderstelling kan men zich toch niet laten aanleunen Wat onze nota aan den Raad betreftzij kan op geen enkel punt schadelijk zijn. Burgemeester en Wethouders nemen er dan ook geen woord van terug, ook niet na de rede van den heer Appelboom. Wat het overleg inderdaad moeilijker maakte, was de omstandigheid, dat juist de belanghebbende heeren Bein tema en Hofman met den voorzitter door den Kring als gevolmachtigden waren aangewezen om met het Ge meentebestuur te onderhandelen. Ten slotte antwoordt Spr. den heer Kooperberg, dat de zaak besproken is met den Inspecteur van de Volksge zondheid. In overleg met dezen functionaris vonden wij het wenschelijk, dat de armlastige zieken behandeld werden door de Bredasche geneesheeren tegen het zeer behoorlijke tarief van de Rijksverzekeringsbank. En al hebben deze nu ver klaard daarop geen prijs te stellen, de rekening kan altijd nog worden ingediend. Er kan dus geen sprake zijn van parasiteeren op de menschlievendheid der doctoren. De heer HORNIXDoordat U van het presenteeren der rekening hebt gesproken, wordt de schijn gewekt alsof de doctoren wel betaling eischen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 461