462 15 SEPTEMBER 1926. De VOORZITTER: Ik heb juist het tegendeel laten uitkomen. De heer COHEN heeft met belangstelling de rede van den heer Appelboom gevolgd. Spr. merkt naar aanlei ding daarvan op, dat de werklieden-organisaties zich altijd tot het Gemeentebestuur hebben gewend om gehoord te wordende Geneeskundige Kring heeft dat niet gedaan. Spr. heeft den vorigen keer gevraagd, wat het Gemeente bestuur zou doen als de geneeskundigen de zaak op de spits dreven. Hij heeft nu gehoord, dat men geen doctoren van buiten de stad heeft willen nemen om geen kwaad bloed te zetten, doch de behandeling der armlastige patiënten aan de Bredasche geneesheeren heeft overgelaten tegen het tarief der Rijksverzekeringsbank. Als zij echter halsstarrig blijven en geen vergoeding voor hun diensten wenschen, dan is dit een voordeeltje voor de gemeente. Spr. heeft de vaste overtuiging, dat de geheele kwestie uitsluitend berust op de vermeende toezegging, welke evenwel uit geen enkel stuk der overgelegde correspondentie is op te maken. De geheele zaak komt hem dan ook voor meer een persoonlijke te zijn. Ten slotte zegt Spr., dat, indien het nog mogelijk is met de geneeskundigen tot overeenstemming te geraken, hij zulks ten zeerste zal toejuichen. De heer KROONE is het met den Cohen eens, dat de organisatie der geneeskundigen uit zich zelf bij het Gemeen tebestuur had moeten aankloppen om gehoord te worden. Spr. kan volkomen instemmen met het beleid van Burge meester en Wethouders in deze en vindt, dat door de redevoeringen van den heer Appelboom meer kwaad dan goed aan de zaak wordt gedaan. De heer MOLLDe heer Appelboom heeft gevraagd, of door mij of mijn voorganger eenige toezegging aan de heeren Beintema en Hofman is gedaan. Ieder kan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 462