580
14 DECEMBER 1926.
perd, te hebben weerlegd en kan niet anders dan het den
Raad warm aanbevelen.
De VOORZITTER wenscht aan het betoog van den
heer Moll nog enkele woorden toevoegen naar aanleiding
van een tweetal opmerk'ingen, welke door den heer Cerutti
zijn gemaakt met betrekking tot: le het natuurschoon
waarmede de heer Cerutti in dit geval meer speciaal
het stadsschoon bedoeld zal hebben en 2e het politie
toezicht op de handelingen der Bredasche jeugd. Wat het
eerstgenoemde punt betreft, kan Spr. mededeelen, dat dit
voorstel niet zijn oorzaak vindt in den wensch om het
stadsschoon aan te tasten, maar juist om dit te verhoogen.
De beplanting, welke zich in de Parkstraat tusschen de
boomen bevindt, zal tengevolge van het rooien dier boomen
beter groeien, terwijl tevens het doorzicht naar het Wilhel-
minapark wordt bevorderd. Ook van hooggeachte deskun
dige zijde is dit een zeer goed plan genoemddoor de
beplanting met boomen uit de Wilhelminastraat verkrijgt
men onmiddellijk een behoorlijke beplanting in de Parkstraat.
Komende tot het tweede punt, zegt Spr. dat de heer
Cerutti toch zeker wel zal weten, dat men niet speciaal
agenten kan aanstellen om op de gedragingen der jeugd te
letten. Men moet er voor zorgen, dat men beplantingen
heeft, welke geen aanleiding geven om het aantal agenten
te vermeerderen.
De heer CERUTTI vindt dit motief niet steekhoudend;
met de verwijdering der kastanjes kunnen toch gemeente
werklieden worden belast. Voorts zegt Spr., dat de Bond
van Nederlandsche Tuinkunstenaars dit plan kan toejuichen
hij acht het ten eenenmale overbodig deze prachtige boo
menlaan te veranderen.
Het optimisme van den heer Moll, die verzekert, dat
de overgeplante boomen binnen enkele jaren even mooi
zullen zijn als de tegenwoordige beplanting inde Parkstraat,
kan Spr. niet deelen.