606
14 DECEMBER 1926
De heer HAALMAN wijzigt zijn motie aldus.
De VOORZITTER verklaart, dat deze motie direct in
behandeling kan worden genomen.
De heer SPEYART VAN WOERDEN merkt op, dat
in den aanhef van het schrijven der commissie van advies
in zake werkloosheidsverzekering en arbeidsbemiddeling
d.d. 25 November j.l. sprake is van een onderzoek door
den Directeur van dien tak van dienst naar den stand van
de hier ter stede heerschende werkloosheid ingesteld de
resultaten van dat onderzoek hebben de Raad niet bereikt.
Een andere opmerking is deze In de jaren, welke achter
ons liggen, heeft men crisiswerkloozen gekend, die het nemen
van crisismaatregelen noodzakelijk maakten. Als men de
werkloosheid nu in dit stadium onder de oogen ziet, dan
komt men tot de conclusie, dat er in de meeste bedrijven
slechts een of twee werkloozen zijn van ernstige werk
loosheid in een bepaald bedrijf of van een algemeene werk
loosheid kan niet worden gesproken Spr. toont dit met
eenige cijfers aan. Dit feit als uitgangspunt nemende, zou
Spr. gaarne willen vernemen op welken grond Burgemeester
en Wethouders meenen met deze steunregeling te moeten
komen en welke consequenties daaraan zijn verbonden. De
regeling nagaande, doet zich in de eerste plaats de vraag
voorWaarom komen Burgemeester en Wethouders niet
met een continu-regeling In de tweede plaats worden
daarin de niet-verzekerden uitgesloten. Men stelt zich daar
mede op het standpunt, dat alleen degenen, die voor zich
zelf gezorgd hebben, dienen te worden geholpen. Maar, als
men dan ziet, dat de werkloozenkassen als eisch stellen, dat
men geruimen tijd lid moet zijn om voor uitkeering in aan
merking te kunnen komen, een maatregel, waaraan
vroegere steunregelingen zich immer hebben aangepast
dan doet het vreemd aan in deze regeling o.m. te zien
bepaald, dat men, om van gemeentewege een wekelijksche