6io
14 DECEMBER 1926
komt de heer Moll beweren, dat buitengewone omstan
digheden daartoe noopten. Spr. zou weieens willen weten,
welke dan die buitengewone omstandigheden zijn, bij welk
getal werkloozen zij intreden, of zij afhankelijk zijn van het
aantal werkloozen in één bedrijf en of dan de andere ge
rekend worden onder diezelfde omstandigheden te verkee-
ren. Ook vraagt Spr., waarom Burgemeester en Wethouders
het bestaan van een steunregeling in den zomer niet wen-
schelijk achten.
De heer MOLL Omdat de werkgelegenheid dan rui
mer is.
De heer SPEYART VAN WOERDEN vindt ook zijn
vraag, betreffende het opnemen van nog-niet-rechthebben-
den in de steunregeling, door den heer M o 11 zeer onaf-
doende beantwoord.
Den heer APPELBOOM was het niet bekend, dat men
lid kon zijn van een werkloozenkas zonder georganiseerd
te zijn. Dit verandert de zaak voor hem zoodanig, dat hij,
die de motie van den heer Haaiman gesteund heeft,
thans zijn stem daaraan niet kan geven.
De heer KROONE zegt naar aanleiding van de op
merking van den heer Speyart van Woerden met
betrekking tot het doen van uitkeeringen aan hen, die ten
minste op 1 November 1926 lid van een werkloozenkas
waren dat Wethouder Moll heeft aangetoond, dat die
arbeiders, zonder dat deze regeling in het zicht was, zich
bij een werkloozenkas hebben aangesloten. Men moet
daarbij ook in aanmerking nemen, dat men niet altijd inde
gelegenheid is om zich bij zoo'n kas aan te siuiten men
kan door ziekte en e.d. verhinderd zijn.
Wat de motie-Haaiman betreft, merkt Spr. op, dat er
al jarenlang gelegenheid bestaat om zich tegen werkloosheid
te verzekeren belanghebbenden zijn daarop tot vervelens