616 14 DECEMBER 1926. Voorde heeren Kooperberg, Me ij vis, Van Werkhooven en Cohen. Artikel 2 wordt alsnu ongewijzigd goedgekeurd en vastgesteld. Artikel 3. De heer SPEYART VAN WOERDEN vraagt, wat de bedoeling is van de uitdrukking: „den tegenwoordigen duur der uitkeering van de werkloozenkas". Er zijn n.l werk- loozenkassen, die zes maanden uitkeeren. Spr. zou derhalve gaarne vernemen op welke wijze deze bepaling moet worden geïnterpreteerd. De heer MOLL licht deze bepaling met een voorbeeld toe. Voorts zegt Spr., dat de voorgestelde regeling er eene is om de wintermaanden door te komen zij geldt slechts voor de eerste maanden van het jaar. De heer SPEYART VAN WOERDEN is na de toe lichting van den heer Moll van oordeel, dat deze regeling voor de gemeente belangrijk nadeeliger is dan de steun regelingen in vroegere perioden, ja zelfs in den ergsten crisistijd. Toen werd er altijd maar over 90 dagen per jaar uitgekeerd, terwijl het nu zeer wel mogelijk is, dat er in het najaar weder een steunregeling in het leven wordt geroepen, waardoor wederom over een groot aantal dagen uitkeering wordt verstrekt, zoodat in totaal wellicht over meer dan 90 dagen per jaar zal worden uitgekeerd. Om zulks te voorkomen zou Spr. achter de woorden „zijnde deze duur ten langste 90 dagen" willen toevoegen „over het geheele jaar''. De VOORZITTER merkt op, dat men daarbij in aan merking moet nemen, dat op het oogenblik slechts tweemaal per jaar uitkeering uit de werkloozenkas wordt gedaan, n.l. in het voorjaar en in het najaar.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 616