ê36
30 DECEMBER 1926.
Wi] hebben derhalve de eer U voor te stellen, aan |os,
i,Bannet Co. voornoemd, te berichten, dat ingevolge
„Uw besluit d.d. 2 April 1925, in werking getreden 2 Ja-
„nuari 1926, de heffing van keurloonen voor het keuren van
„vleeschwaren is vervallen en dat aan de inwilliging van het
„verzoek, om dit besluit van kracht te doen zijn van 1 April
„1923 af, niet kan worden voldaan".
De heer COHEN zal er niets van zeggen, dat het Col
lege zich houdt aan de verordening, maar dit neemt niet
weg, dat adressante al in 1923 den Directeur van den
Vleeschkeuringsdienst er op gewezen heeft, dat in andere
gemeenten, zooals Den Haag en Rotterdam, geen keurloon
voor ingevoerd gezouten paardenvleesch betaald behoefde
te worden, zoodat zij hier in haar bedrijf werd bemoeilijkt
door niet te kunnen concurreeren. De Directeur zag de
groote onbillijkheid daarvan in en heeft toen gezegd „Wacht
maar, dat komt wel in orde". De zaak had al in 1923 ter
sprake moeten komen en het zou alleszins billijk geweest
zijn, de firma B a n n e t het te veel betaalde te restitueeren.
Spr. geeft daarom in overweging, adressante alsnog vanaf
1 April 1923 de betaalde keurloonen terug te geven.
De VOORZITTER zegt, dat lo. bedoelde toezegging
van den Directeur van den Vleeschkeuringsdienst in deze
geen gewicht in de schaal legt. 2o niet gesproken kan
worden van het te veel betaalde men kan alleen zeggen,
dat toentertijd de verordening ten opzichte van bedoeld
object te duur was, maar dat is dan ook het eenige de
verordening is volkomen juist toegepast. Men kan daaraan
geen afbreuk doen, tenzij men zich zou willen begeven op
het gevaarlijke pad, dat leidt tot het geven van gratificatiën
in dergelijke gevallen.
De heer COHEN weet, dat het College zich strikt ge
houden heeft aan de verordening. Het is hem bekend, dat,
als adressante zulks eerder geweten had, zij niet zoo lang