30 DECEMBER 1926.
639
vlakte onbebouwd terrein zal overschieten. Spr. acht het om
deze redenen zeer ongewenscht de gevraagde afwijking toe
te staan.
De heer VAN VEEN merkt op, dat op,Me teekening
eigenlijk niets van de bezwaren, door den. heer P e 1 s t e r-.
genoemd, te zien is. Spr. handhaaft zijn meening, dat de
schade tengevolge van deze bebouwing aan de nevenge
bouwen toegebracht uiterst gering is. Als men dit verzoek
niet inwilligt, dan kan men feitelijk geen enkele ontheffing
van art. 15 meer verleenen. Het betreft hier een limiet
geval.
De VOORZITTER wijst er op, dat deze zaak al twee
malen door de Gezondheidscommissie en door Openbare
Werken onder de oogen is gezien men mag zich dus wel
driemaal bedenken alvorens die adviezen ter zijde te stellen.
Bovendien is de zaak nog ter dege door Burgemeester en
Wethouders bekeken.
De heer KORTEWEG toont aan, dat er met betrekking
tot het belendende pand nog voldoende licht en lucht zal
toetreden. Voorts wijst Spr. op het voordeel, dat voor het
personeel der firma Van Bueren en Haas uit deze
verbouwing zal voortspruiten dit zal n.l. in een ruime en
lichte localiteit komen te werken, terwijl het nu in een
donker en bedompt vertrek zijn arbeid moet verrichten.
De VOORZITTER vindt, dat de heer K o r t e w e g een
gevaarlijken factor in het geding brengt. Men zou op die
manier in de hand werken, dat er maar op de bonnefooi
perceelen worden betrokken, zonder dat zij voor het daarin
te vestigen bedrijf geschikt zijn, in het vertrouwen, dat er
later wel allerlei vrijstellingen zullen worden verleend om
het door verbouwing geschikt te maken.
De heer KORTEWEG De Gezondheidscommissie heeft