640
30 DECEMBER 1926
bij haar advies alleen het oog gehad op het nevengebouw,
niet op het eigenlijke pand.
De heer PELSTER wil er even op wijzen, dat de heer
Van Veen erkent, dat aan het nevengebouw schade wordt
berokkend, al is die schade dan ook gering. Waarom moet
dat perceel nu schade ondervinden Spr. kan dit niet inzien.
Ook gaat de redeneering van den heer Van Veen niet
op, dat, als men dit verzoek niet inwilligt, men feitelijk geen
enkele ontheffing van art. 15 meer kan verleenen, want er
is in dit geval al eens ontheffing gegeven.
De heer VAN VEEN verklaart, in het algemeen tegen
het verleenen van ontheffing van art. 15 te zijn, omdat
daardoor altijd schade aan de naburige panden wordt be
rokkend. Spr. heeft daarom in eerste instantie gezegd, dat
Burgemeester en Wethouders hem veelal aan hun zijde
zullen vinden bij weigering van dergelijke aanvragen. Hier
betreft het een limiet geval. En daar men zich steeds houdt
aan het gebruik om de gevraagde ontheffing als het maar
eenigszins mogelijk is te verleenen, kan Spr. zich niet voor
stellen, dat men zulks in dit grensgeval niet zou doen.
De heer PELSTER herhaalt, dat het hier niet gaat om
het verleenen van ontheffing van art. 15, maar om uitbrei
ding dier ontheffing. Spr. begrijpt niet, dat, als de heer
Van Veen in den regel geen ontheffing van dat artikel
wenscht te zien toegestaan, hij in dit geval zelfs nog verder
wil gaan.
De heer SCHRAUWEN stelt voor, dit punt tot een vol
gende vergadering aan te houden ten einde de raadsleden
nog eens in de gelegenheid te stellen ter plaatse te gaan
kijken.
De VOORZITTER beroept zich op de adviezen der
deskundigen.