644
30 DECEMBER 1926.
bedoeling geweest, dat er van de beschikkingen van Bur
gemeester en Wethouders geen beroep zou open staan op
den Raad. Spr. betreurt dan met dat voorstel te zijn ge
komen.
De heer COEIEN wil er naar aanleiding van de bewe
ring van den heer Speyart, dat de Raad in deze zoo
zeldzaam van zijn bevoegdheid gebruikt maakt op wijzen,
dat het alleen al in het laatste halfjaar 2 a 3 maal is voor
gekomen, dat de Raad op een aanvraag om ontheffing van
art. 15 een beslissing heeft genomen, welke afweek van het
advies van Burgemeester en Wethouders. De vorige maal
kon nog de vluggere afdoening van zaken eenig gewicht in
de schaal leggen, doch nu het beroep op den Raad is
komen te vervallen, kan Spr. zich onder geen beding met
dit voorstel vereenigen.
De heer HAALMAN zegt, dat in 1925 bij de meerderheid
van den Raad de wensch heeft voorgezeten om door wijzi
ging van art. 15 een vluggeren gang van zaken in het leven
te roepen, maar het is nooit diens bedoeling geweest, dat
er geen beroep meer mogelijk zou zijn. Spr. kan zijn stem
niet aan dit voorstel geven, want als de Raad dit uit handen
geeft, dan geeft hij een stuk rechtspraak uit handen. Spr.
hoopt, dat dit college het behoud daarvan hooger zal stel
len dan een vluggere afdoening van zaken.
De heer KORTEWEG deelt mede, dat hij niet tegen
woordig is geweest in de vergadering van Burgemeester en
Wethouders, waarin dit voorstel is vastgesteld. Spr. kan
zich er niet mede vereenigen, omdat daardoor te veel van
hetgeen bij den Raad thuis behoort in handen van Burge
meester en Wethouders wordt gelegd.
De heer VAN VEEN zegt, dat de bedoeling van de
wijziging is geweest de afdoening van zaken te bespoedigen,
maar Spr. zou daarvoor de belangstelling, welke vanuit den