30 DECEMBER 1926. 645 Raad voor aanvragen om ontheffing van art. 15 wordt ge toond, niet gaarne prijsgeven. Spr. wenscht dan ook de oude redactie van art. 15 te zien hersteld. Wil men echter ets doen om den gang van zaken te bespoedigen dan zou men de bouwvergunning alvast in afwachting van het al of niet verleenen der gevraagde ontheffing bij den dienst van Bouw- en Woningtoezicht aanhangig kunnen maken of wel deze vergunning kunnen verleenen op voorwaarde, dat de ontheffing worde verleend. De heer PELSTER Dat gebeurt alreeds. De heer SCHRAUWEN vraagt, of Burgemeester en Wet houders na aanneming van dit voorstel eerder tot weigering zullen overgaan dan thans. De VOORZITTER gelooft, dat bij vele leden de vrees voorzit, dat Burgemeester en Wethouders na aanneming van dit voorstel niet royaal genoeg zullen zijn met het verleenen van vrijstellingen. De heer VAN VEEN Het tegenovergestelde kan ook het geval zijn. De VOORZITTER Dan moet ik er toch op wijzen, dat art. 15, hetwelk door den Raad zelf is gemaakt, de perken aanwijst, binnen welke ontheffing kan worden verleend. Wenscht men te dien opzichte royaal te zijn, dan moet men dit in de Bouwverordening zelve aanbrengen. De heer PELSTER wijst op het feit, die niet elk beroep is uitgesloten. De heer COHEN Van bepaalde voorwaarden komt men nooit in beroep. De VOORZITTER Dat kan men niet beweren er is een ervaring op dit punt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 645