30 DECEMBER 1926.
657
meende te moeten eischen ,,le. de schriftelijke toezegging,
„dat Burgemeester en Wethouders, in de eerstvolgende
„vergadering van den Gemeenteraad zullen erkennen, dat in
„deze zaak onjuist en onbillijk tegenover de ontslagen
„gemeente-geneesheeren is gehandeld 2e. dat Burgemeester
„en Wethouders schriftelijk toezeggen in de eerstvolgende
„vergadering van den Gemeenteraad het voorstel te zullen
„doen en verdedigen om de ontslagen gemeente-geneesheeren
„met ingang van 1 December 1926 een vaste aanstelling,
„in elk opzicht geli|kwaardig aan de vroeger door hen ïnge-
nomen positie, aan te bieden, hetzij als behandelend
„geneesheer van armlastige zieken, hetzij dat direct met
„ingang van 1 December 1926 een andere vaste functie in
„in den geneeskundigen dienst voor hen worde geschapen".
„Burgemeester en Wethouders konden niet verder gaan,
„dan mededeelen, dat bij eventueele instelling van een
„functie of functies ter assistentie van den directeur het
„eerst aandacht zou worden gewijd aan de geneesheeren,
„die voorheen in tijdelijke opdracht de armlastige zieken
„hadden verzorgd. Hier worde eraan herinnerd, dat de
„beëindiging van die tijdelijke opdracht inmiddels een jaar
„was geleden. De Raad had met algemeene stemmen daartoe
„besloten het besluit was een gevolg van de reorganisatie,
„welke de dienst toentertijd onderging en was in geen
„opzicht met eenigerlei toezegging van nieuwe aanstelling
„gepaard gegaan.
„Het antwoord van Burgemeester en Wethouders gaf den
„Kring o.a. aanleiding tot de mededeeling, dat Burge-
„meester en Wethouders het door den Kring gewenschte
„voorstel aan den Raad toch hadden te verdedigen, al waren
„Burgemeester en Wethouders het er niet mede eens
„een dergelijke verdediging was niet a priori als onmo
gelijk te beschouwen".
„Dat Burgemeester en Wethouders in den Raad voor
stellen zouden verdedigen, waarmede zij zich niet kunnen
„vereenigen, acht het College een schier beleeciigende ver-
