668 30 DECEMBER 1926. ,,De Raad der gemeente Breda, „kennis genomen hebbende van de nota van het College i.van Burgemeester en Wethouders in zake het conflict met „den Geneeskundigen Kring, spreekt zijn leedwezen er over „uit, dat het College van Burgemeester en Wethouders ge ineend heeft de arbitrage, voorgesteld door den WelEdel- „Zeergel. Heer Dr. P i e k e m a te Arnhem te moeten „afwijzen vermits deze afwijzing ten eenenmale onvoldoende „gemotiveerd is te achten draagt het College van Burge meester en Wethouders op, aan Dr. P i e k e m a mede te „deelen, dat het Gemeentebestuur van Breda alsnog bereid „is de door hem voorgestelde arbitrage te aanvaarden „en gaat over tot de orde van den dag". Spr. geeft echter gaarne zijn meening voor een betere, doch hoopt en vertrouwt, dat de Raad het groote belang van een goede verhouding zal inzien. De heer COHEN wil beginnen met het einde van zijn rede, gehouden in de raadsvergadering van 30 Juli 1926. Veel zal Spr. echter over deze zaak niet zeggen. Hij vraagt zich echter af, of het wezenlijk ernst bij het College is geweest om met de doctoren tot een goede oplossing te komen. Spr. meent het niet goed gezien van Burgemeester en Wet houders om de voorgestelde arbitrage af te wimpelen alleen op het feit, dat de Directeur van den Geneeskundigen Dienst onheusch is behandeld. Dit is een particuliere zaak, waar mede de Raad zich niet heeft in te laten. Het is volgens Spr. een gemeentebelang deze kwestie zoo spoedig mogelijk op te lossen. Het is daarom noodig, dat de Raad zelf deze zaak ter hand neemt, waarom Spr. in samenwerking met zijn medelid den heer M e ij v i s hedenmorgen de navol gende motie heeft ingediend „De Raad besluit „Eene commissie te benoemen, bestaande uit drie raads- „leden, den Geneeskundigen Kring te verzoeken twee leden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 668